Als een werknemer een werkgever daarvoor een dringende reden geeft, kan de werknemer op staande voet ontslagen worden. De gevolgen zijn groot: de werknemer verliest direct het recht op loon en kan een schadevergoeding verschuldigd zijn, bovendien komt zijn WW uitkering in gevaar. Echter, de werkgever neemt ook een groot risico; als achteraf blijkt dat het ontslag niet rechtsgeldig was, wordt ook de werkgever een schadevergoeding verschuldigd en kan de werkgever daarnaast nog andere vorderingen tegemoet zien (billijke vergoeding, het verschuldigde loon etc.). De werkgever kon onder oud recht zijn risico’s beperken door de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst voor de zekerheid ook maar meteen voorwaardelijk te ontbinden.
Immers; zonder die voorwaardelijke ontbinding loopt de werkgever het risico dat pas na jaren procederen komt vast te staan dat het ontslag niet rechtsgeldig is geweest (en al die tijd loopt het dienstverband dan gewoon door). Onder de nieuwe Wet Werk en Zekerheid was niet langer duidelijk of voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst nog wel mogelijk was. In een rechtszaak waarbij mijn collega Richard Pril voor de werknemer optrad heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 geoordeeld dat die voorwaardelijke ontbinding nog wel mogelijk is, maar die mogelijkheid is wel een stuk beperkter. Het is voor de werkgever nóg gevaarlijker om iemand op staande voet te ontslaan. De WWZ heeft, zo blijkt maar weer, tal van onbedoelde neveneffecten. Ik zal u niet vermoeien met de juridische ins en outs, maar dit is er dus ook één van. Ach ja, Den Haag en de praktijk: de afstand blijft groot.
Bron: Hart van Enschede, 19 januari 2017