Onlangs las ik een column op advocatie.nl, waarin een collega-advocaat aan de orde stelde wat status en geld met mensen doet. Met advocaten in dit geval. Ik was onder de indruk van zijn verhaal en kon de inhoud ervan alleen maar onderstrepen. We beginnen allemaal als rechtenstudent, vervolgens worden we advocaat stagiair -doorgaans in loondienst-, waarna we medewerker worden. Om partner te worden, moet je bij sommige kantoren heel ver gaan. Te ver soms.
De schrijver in kwestie had het over de bekende Zuidas kantoren, maar ik denk dat ook dichter bij huis partners van advocatenkantoren kunnen veranderen in afschuwelijke wezens. Huilende secretaresses, ongelukkige stagiaires en vermoeide medewerkers komen ook aan deze kant van het land voor. En waardoor? Vaak de frustraties van de partners die worden geuit. Er moet een -doorgaans belachelijke- target worden gehaald en dat brengt stress met zich mee. Helemaal als je op een sectie zit, waarbij die targets niet gemakkelijk worden behaald. Of het loopt in een ‘grote zaak’ wat tegen. Meestal draait het om geld. Dan komt het slechtste in de mens naar boven. De ondergeschikten zijn daar vaak de dupe van. Dreigementen en gooien met spullen worden dan -kennelijk- als ‘normaal’ beschouwd. De schrijver in kwestie kreeg een telefoon (geen mobiele) naar zijn hoofd gesmeten. De partner miste. Dit is uiteraard een uitzondering, maar toch, het komt voor. Wat verbeeldt zo’n partner zich niet? Als je het wat verder hebt geschopt dan een ander (vaak nog niet eens zozeer door hard werken), geeft jou dat nog niet het recht om die ander te kleineren en onbeschoft te behandelen. De columnist sloot zijn column mooi af: in de advocatuur is nog wel wat reflectie op het eigen gedrag en de cultuur nodig. De oplossing is gelukkig simpel: doe normaal.
Bron: Hart van Enschede, 20 augustus 2015