Na een gegeven ontslag op staande voet, moet de werknemer binnen twee maanden aan de kantonrechter verzoeken om het ontslag te vernietigen.
In een geval waar dit speelde ging het mis voor de werknemer. Het ontslag op staande voet was terecht, vond de kantonrechter. Daarmee was het einde van het dienstverband gegeven en dat was op 13 februari 2020. Bijna alle vorderingen van de werknemer werden afgewezen. Dus geen transitievergoeding, geen billijke vergoeding en geen andere vergoedingen. De werkgever had ook het loon tot aan de ontslagdatum niet betaald, want die beriep zich er weer op dat dat loon verrekend moest worden met de schadevergoeding waarop de werkgever recht had (omdat het ontslag op staande voet terecht was).
Op zichzelf staat de werkgever daarmee volledig in haar recht, maar de kantonrechter oordeelde dat de vervaltermijn voor indiening van het tegenverzoek was verstreken. Voor de werkgever geldt immers ook een termijn van twee maanden (nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd). Nadat de werknemer zijn verzoek (tijdig dus) had ingediend, had de werkgever haar tegenverzoek gelijktijdig met het verweer ingediend. Maar dat was pas op 7 mei 2020. Te laat dus. Gevolg: geen schadevergoeding voor de werkgever en wel loon voor de werknemer tot de ontslagdatum. Toch zuur!
(Bron: Rechtbank Rotterdam, team kanton Rotterdam: ECLI:NL:RBROT:2020:6544)